Zechariah 8

36) werd achter hen verwoest,

En het bleef lang woest liggen, te weten, nadat zij gevangelijk zijn weggevoerd geworden.

37) zodat er niemand doorging,

Wij zouden, naar onze manier van spreken zeggen: Zodat er niemand uit noch in ging, en dit duurde zolang totdat Ik ulieden daar wederom in bracht.

38) zij stelden

Te weten, uwe vaders, gelijk in Zach. 7:11. Anders: alzo stelden zij het, enz.

Zec 7.11

39) het gewenste land

Te weten, het Joodse land. De zin is: Zij zijn door hunne ongehoorzaamheid en wederspannigheid zelf oorzaak geweest dat het edele land, hetwelk Ik hun ten erfdeel gegeven had, zo jammerlijk is verwoest geworden, gelijk zij dit zelf bekennen; Dan. 9:16.

Da 9.16
1) geijverd

Te weten, om Zion te verlossen van de schande en schade, die hare vijanden haar aangedaan hebben. Ik ben met groten toorn ontstoken over degenen, die haar tiranniek vervolgd en benauwd hebben, te weten de Babyloni‰rs. Verg. Jes. 9:6 en de aantekening aldaar.

Isa 9.7

2) over Sion

Dat is, over Jeruzalem, gebouwd op den berg Zion.

3) een stad der waarheid,

Dat is, ene stad in welke de liefhebbers der waarheid en heiligheid wonen zullen en waar de waarheid zal gepredikt en aangenomen worden; verg. Zach. 8:8,16; Zef. 3:13; 1 Tim. 3:15. Zie het tegendeel, Jes. 1:21.

Zec 8.8,16 Zep 3.13 1Ti 3.15 Isa 1.21
4) Daar zullen nog oude mannen en oude vrouwen zitten

Dat is, Ik zal de inwoners van Jeruzalem zegenen met een groten ouderdom en met vele kinderen, zie Zach. 7:5. Dezen zegen hebben, naar de letter, genoten Zerubbabel, Jozua, Ezra, Nehemia en andere godzalige personen. Doch deze tijdelijke beloften en zegeningen moeten inzonderheid op de geestelijke weldadan van het rijk van Christus geduid worden, want de kinderen Gods zullen eeuwiglijk in vreugde in het hemelse Jeruzalem leven.

Zec 7.5

5) vanwege de veelheid der dagen.

Vanwege zijn ouderdom.

6) haar straten.

Te weten, van Jeruzalem.

7) het

Te weten, hetwelk straks gezegd is.

8) wonderlijk is in de ogen

Of, onmogelijk, gelijk Gen. 18:14. Wat bij de mensen onmogelijk is, is mogelijk bij God.

Ge 18.14

9) in deze dagen,

Dat is, te dezer tijd, alzo ook in Zach. 8:9,23.

Zec 8.9,23
10) Ik zal Mijn volk verlossen

De zin is: Ik zal mijn volk verzamelen en samenbrengen, door de predikatie van het heilig Evangelie, van alle hoeken en kanten der ganse wereld. Verg. Matth. 8:11, en Luk. 13:29.

Mt 8.11 Lu 13.29

11) van den nedergangs der zon.

Hebr. van den ingang; te weten, der zon. Zie Ps. 19:6.

Ps 19.5
12) dat zij in het midden van Jeruzalem wonen zullen;

Dat is, zij zullen ledematen mijner kerk zijn.

13) in waarheid en in gerechtigheid.

Dat is, Ik zal hun zekerlijk geven hetgeen Ik hun beloofd heb, en Ik zal hen rechtvaardig maken door Jezus Christus. Verg. Hos. 2:18,19.

Ho 2.19,20
14) Laat uw handen sterk zijn,

Dat is, vaart dapper voort met den bouw des tempels, bezijden stellende uw eigen voordeel, den kwaden raad der te zeer achterdochtige mensen, of de vrees der vijanden; hoort en gehoorzaamt de woorden en vermaningen der profeten alleen, als daar zijn Hagga‹, ik Zacharia en anderen. Zie Ezra 5:1,2.

Ezr 5.1,2

15) die geweest zijn ten dage,

Anders, dat men van dien dag aan, als de grond gelegd is aan het huis des Heeren der heirscharen, de tempel zou gebouwd hebben.

16) voor die dagen

Te weten, in welke nu niet voortgevaren is met den bouw des tempels.

17) kwam des mensen loon te niet,

Naar de Hebr. letter, was het loon des mensen niet. De zin is: Gelijk gijlieden traag en spaarzaam waart in het opbouwen van den tempel, alzo was ook de Heere traag en spaarzaam in ulieden zijnen zegen te geven, maat alle ding was duur, en gij werdt van uwe vijanden jammerlijk geplaagd. Ja het was al tevergeefs wat gijlieden bij de hand naamt, God vervloekte al uwen arbeid. Zie Hagg. 1:6,10, en Hagg. 2:16,17.

Hag 1.6,10 2.15,16

18) van het vee

Of, van het dier; te weten van het lastdragende vee, of dier, als daar zijn paarden, kemels, ezels, ossen, enz. De mensen verdienden geen geld daarmede, daar was niets te doen.

19) was geen;

Dat is, al hun arbeid was tevergeefs, het land droeg gene vruchten, ofschoon het bearbeid en bebouwd werd.

20) de uitgaande en de inkomende hadden geen vrede

Dat is, niemand mocht of kon met vrede uit of in Jeruzalem komen; de lopende en stropende soldaten, ja zelfs enige uwer vijanden, die ulieden uwe welvaart misgunden en niet gaarna zagen dat Jeruzalem weder opgebouwd werd, deden ulieden allen hinder en schade, waar zij konden of mochten. Verg. hiermede de dreigementen Gods, Deut. 28:16,19; 2 Kron. 15:5.

De 28.16,19 2Ch 15.5

21) vanwege den vijand,

Of, vanwege de benauwing. Het Hebr. woord betekent een vijand en een vijandelijke benauwing.

22) Ik zond alle mensen,

De zin is: Ik beschikte door mijn rechtvaardig oordeel dat de mensen elkander vervolgden en verdierven; ja Ik zond hen tegen elkander aan. De Heere gebruikt dikwijls kwade instrumenten om zijn goede voornemen uit te voeren. Zie Joel 2:25.

Joe 2.25
23) nu zal Ik

Te weten, nu gij in den bouw van den tempel kloekelijk voortvaart, betonende dat u mijn godsdienst ter harte gaat, zo zal Ik mij tegen de overgeblevenen zo streng niet bewijzen.

24) gelijk in de vorige dagen,

Te weten, toen de bouw van den tempel stil bleef staan.

25) het zaad zal voorspoedig zijn,

Hebr. het zal zaad des vredes zijn; dat is, het zal wel gedijen, het zal in vrede gezaaid worden en in vrede opwassen.

26) doen erven.

Dat is, laten genieten, te bezitten geven, achtervolgens de beloften Gods; Deut. 28:8,11,12; Ps. 65:10, en Ps. 67:7; Joel 2:22.

De 28.8,11,12 Ps 65.9 67.6 Joe 2.22
27) een vloek onder de heidenen,

Dat is, met allerlei vloek, jammer en ellende als overstelpt.

28) gij zult een zegening wezen;

Dat is, gij zult van mij gezegend en met allerlei goed begenadigd worden. Zie Gen. 12:2, en vrg. Hagg. 2:20.

Ge 12.2 Hag 2.19
29) Gelijk als Ik gedacht heb

Zie Ezech. 18:19,20 en de aantekeningen aldaar.

Eze 18.19,20

30) ulieden

Die van het Joodse volk, zo de vaderen als die nog uit de gevangenschap overig waren.

31) kwaad te doen,

Dat is, te plagen.

32) in uw poorten.

Dat is, in uw openbare samenkomsten en gerechtsbanken, die men eertijds in de stadspoorten placht te houden; zie Gen. 34:20; Deut. 22:15.

Ge 34.20 De 22.15
33) al deze zijn [dingen,]

Of, alle dezen zijn het die Ik haat. En derhalve, wil de Heere zeggen, behoordet gijlieden dezelve ook te haten.

34) Het vasten der vierde,

Ingesteld ter gedachtenis dat de stad is doorgebroken geworden; Jer. 25:7.

Jer 25.7

35) het vasten der vijfde,

Zie Zach. 7:3.

Zec 7.3

36) der zevende,

Zie Zach. 7:5.

Zec 7.5

37) het vasten der tiende [maand,]

Ingesteld ter gedachtenis dat Jeruzalem is begonnen belegerd te worden; Jer. 52:4. Zie ook 2 Kon. 25.

Jer 52.4

38) den huize van Juda

Dat is, stam, geslacht van Juda.

39) tot vreugde, en tot blijdschap,

De zin is: Al het leed, hetwelk gijlieden totnogtoe gehad hebt, zal in vreugde veranderd worden; te weten, bij zoverre gij u tot den Heere bekeert en naarstig zijt in het opbouwen van mijn huis.

40) Nog zal het geschieden,

Dit is een profetie van de roeping en bekering der heidenen tot Christus; zie de vervulling in Hand. 2:5, enz., en Hand. 8:27, en Hand. 10:1.

Ac 2.5 8.27 10.1
41) Laat ons vlijtig henengaan,

Anders: laat ons gaan, laat ons gaan. Hebr. laat ons gaande gaan.

42) ik zal ook henengaan.

Aldus zal de een tot den ander spreken. Anders, laat mij ook heengaan.

43) machtige heidenen komen,

Of, machtig velen; dat is, sterk in getal, grote hopen.

44) tien mannen,

Dat is, velen, gelijk in Lev. 26:26. Hiermede wordt te verstaan gegeven dat de heidenen in groot getal en met groten ijver zich zullen begeven tot de Christelijke kerk, die eertijds alleen bij Joden was. Verg. Jes. 2:3; Micha 4;2.

Le 26.26 Isa 2.3

45) de slip grijpen zullen van een Joodsen man,

Of, zoom. Hebr. vleugel, te weten vleugel of slip van het kleed.

46) Wij zullen met ulieden gaan,

Of, laat ons met ulieden gaan.

Copyright information for DutKant